Literatuur & inspirerende teksten

  • Anders kijken en luisteren naar kinderen en jongeren van Lut Celie.
  • Ruimte voor verdriet van Manu Keirse.
  • Traumasporen ‘het herstel van lichaam, brein en geest na overweldigende ervaringen’ Prof dr. Bessel van der Kolk.
  • De vijf talen van de liefde van Gary Chapman.

De parabel van de blokfluit (boom met afgesneden tak)

Er was eens een boom, een grote boom die met zijn brede takken langs de waterkant stond. Op zekere dag kwam er een man langs, gewapend met een bijl. De boom hield van schrik het ruisen in. Maar er was geen ontkomen aan. De man sneed de mooiste tak van de boom en nam hem mee naar huis. Drie dagen later kwam hij terug. De boom was angstig en bezorgd en dacht : ‘Welke tak is nu aan de beurt ?’

Maar de man ging zitten aan de voet van de boom en blies op een fluit die hij van de tak had gemaakt. De boom luisterde en verstond het lied : ‘Hoor je mij ? Herken je mij nog ?’ Ik ben van jou, uit jouw hart gesneden. Ik zing nu voortaan mijn eigen lied, Maar vergeten doe ik je niet. Ik leef en ik zing, en ik dank het aan jou !’

Het sprookje van verdriet (treurwilg)

Er was ooit een klein vrouwtje, dat op een stoffig pad langs een akker wandelde. Ze was al heel oud, maar haar gang was licht en ze had in haar gezicht de frisse glimlach van een jong meisje. Op een gegeven moment zag ze aan de rand van het pad een in elkaar gezonken figuur zitten. Ze bleef staan en bekeek hem aandachtig. De zittende persoon leek op een grijze deken met menselijke contouren. De kleine vrouw boog naar deze gestalte en vroeg: “Wie ben jij?”

2 levenloze ogen keken op naar haar. “Wie ik ben? Mijn naam is Verdriet.” zei hij heel zachtjes; zo zachtjes zelfs, dat de vrouw hem nauwelijks kon verstaan.  “Ach, jij bent Verdriet?” riep het kleine vrouwtje zo blij alsof ze net een oude vriend had ontmoet. “Jij kent mij?” vroeg het Verdriet wantrouwend. “Natuurlijk ken ik je! Heel vaak zijn wij in het verleden een deel van de weg samen gegaan”.  “Ja, maar…ben je dan niet bang voor mij? Waarom ren je niet heel snel weg?” “Waarom zou ik wegrennen, lieverd?” zei de oude vrouw. Je weet best, dat jij iedereen die wegrent vroeger of later in zult halen. Maar mag ik vragen, waarom jij dusdanig moedeloos bent?”

“Ik ben zo verdrietig.” zei de grijze gestalte. De oude vrouw ging bij hem zitten. “Nou, vertel mij dan waarom je zo verdrietig bent.”

Het Verdriet zuchtte diep. “Ach, weet je” begon hij heel aarzelend en heel verbaasd over het feit, dat iemand wilde luisteren naar zijn verhaal. “Niemand mag mij. Het is mijn bestemming om tussen de mensen te zijn en bij de één en ander een tijdje te vertoeven. Maar als ik kom, dan schrikken ze, ze worden bang, alsof ik een zware ziekte ben. Ze hebben zelfs toverspreuken uitgevonden waarmee ze mij weg willen jagen. Ze zeggen: “Het leven is genieten” en van hun valse lach krijgen ze maagkrampen en ademnood. Ze zeggen: “Wat ons niet dood, maakt ons hard” en vervolgens krijgen ze een hartkwaal. Ze zeggen “ Je moet je vermannen” en ze voelen de pijn in de schouders en in de rug. Ze zeggen: “Alleen zwakkelingen huilen” en door de opgekropte tranen dreigt hun hoofd te barsten. Of ze verdoven zich met alcohol en drugs zo dat ze mij niet hoeven te voelen.”

“Ja, dat is waar ”, bevestigde het oude vrouwtje, “ zulke mensen ben ik al vaak tegen gekomen.” Het Verdriet zonk nog meer in elkaar. “ En dit terwijl ik de mensen alleen maar wil helpen. Als ik heel dicht bij ze ben, dan komen ze in contact met zichzelf. Ik help ze een nest te bouwen om hun wonden te verzorgen. Wie verdrietig is heeft een zeer dunne huid. Menig leed breekt open, net als een wond die slecht genezen is en dat doet zeer. Maar alleen als ze dit verdriet toestaan, als ze alle ongehuilde tranen vergieten, kan een wond echt genezen. Maar de mensen willen dit niet. In plaats dat ze me laten helpen smeren ze een dikke laag make-up op hun littekens. Of ze bouwen een dikke muur van bitterheid om zich heen.” Het verdriet begon te huilen, eerst heel zwakjes en toen steeds harder en zeer wanhopig.

De kleine oude vrouw nam de in elkaar gezonken gestalte in haar armen. Hoe zacht dit aanvoelt, dacht ze en liet haar hand over het trillende hoopje verdriet strijken. “Huil rustig, Verdriet”, fluisterde ze liefdevol. “Rust uit, zodat je weer kracht kunt verzamelen. Vanaf nu moet je niet meer alleen door de wereld gaan wandelen. Ik zal je begeleiden, zo dat de moedeloosheid niet nog meer macht krijgt.” Het Verdriet stopte met huilen. Vol verbazing keek hij naar zijn nieuwe kameraad. “Maar…, maar – wie ben jij eigenlijk?” “Ik?” zei de kleine oude vrouw met een glimlach – Mijn naam is Hoop.”

De drie bomen (boom in de zon met litteken)

Er waren eens drie bomen, die alle drie in een hevige storm een grote tak waren kwijtgeraakt. De drie bomen waren elk op een andere manier met hun verlies omgegaan. Jaren later ging ik de bomen weer opzoeken. Gisteren heb ik ze weergevonden en gesproken.

De eerste boom rouwde nog steeds om zijn verlies en zei ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde om te groeien: “Nee, dat kan ik niet want ik mis een belangrijke tak.” Ik zag dat hij klein was gebleven en in de schaduw stond van de andere bomen. De zon drong niet meer tot hem door. De wond was duidelijk zichtbaar en zag er naakt uit. Het was het hoogste punt van de boom. Hij was niet meer verder gegroeid.

De tweede boom was zo geschrokken van de pijn dat hij snel had besloten om het verlies te vergeten. Hij was moeilijk te vinden, want hij lag op de grond. Een voorjaarsstorm had hem doen omwaaien. Hij had zijn greep op de aarde verloren. De plek van de wond was moeilijk te vinden. Deze zat verstopt achter een heleboel vochtige bladeren en lag daar te rotten.

De derde boom was ook erg geschrokken van de pijn en de leegte in zijn lijf en hij rouwde om zijn verlies. Het eerste voorjaar toen de zon hem uitnodigde om te groeien, had hij gezegd: “Dit jaar nog niet.” Toen de zon het tweede voorjaar weer terugkwam met de uitnodiging, had hij gezegd: “Ja zon, verwarm mij zodat ik mijn wond kan verwarmen. Mijn wond heeft warmte nodig opdat ze weet dat ze erbij hoort.” Toen de zon het derde voorjaar weer terugkwam, sprak de boom: “Ja zon, laat mij groeien. Ik weet dat er nog zoveel te groeien is.” De derde boom was ook moeilijk te vinden, want ik had niet verwacht dat hij zo groot en sterk zou zijn geworden. Gelukkig heb ik hem herkend aan de dichtgegroeide wond die vol trots in het zonlicht werd gehouden. – Manu Keirse